Carnaval in 's-Hertogenbosch

Uit Oetelpedia
(Doorverwezen vanaf Carnaval in Oeteldonk)
Ga naar: navigatie, zoeken


Carnaval in 's-Hertogenbosch, een korte geschiedenis

Middeleeuwen (- 1629)

Het Narrenschip van Jeroen Bosch

Carnaval wordt in ‘s-Hertogenbosch al in de middeleeuwen gevierd: drie dagen van feesten met dans, zang, eten en drinken, vóórdat de veertigdaagse vastenperiode begint. De term “vastelavont” komt, zij het slechts als tijdsaanduiding, al in 1383 in de archieven voor. Bekend uit de vroegste tijden zijn de hanengevechten die op de vastenavonden ten stadhuize werden gehouden. Ze ontstonden, op last van de Brabantse hertog, ter herinnering aan de oplossing van een burgertwist tussen Jacob Beckerlijn en Hendrik Coppetijn. Volgens de overlevering werd het ruwe spel al vanaf de 13e eeuw gehouden maar vond een einde direct na de beeldenstorm in 1566.

Bekend is ook dat men voorstellingen als steekspelen hield en toneelstukken opvoerde. Zo schreef de Bossche humanist Macropedius (Joris van Lancvelt) in de 16e eeuw de “Bassarus” een vastenavondstuk voor de leerlingen van de Latijnse school. In 1565 wordt tijdens de vastenavond de “vuylbruyt” gespeeld, een satirische klucht die we o.a. zien afgebeeld op het schilderij van Pieter Bruegel “De strijd tussen Vastenavond en Vasten”.

Het houden van optochten is niet bekend. De Bossche kroniekschrijver Molius in de zestiende eeuw spreekt van “exercitationes” (=bezigheden, uitoefeningen) wanneer hij de vastenavondviering beschrijft. In 1498 werd er een steekspel op de Markt gehouden. In de zestiende eeuw is er sprake van “spel van Zomer en Winter” en “rogsteken”. Het bestaan van een “gilde van de Blauwe Schuit” is al evenmin aantoonbaar ofschoon men met het bestaan ervan zeker bekend was gezien o.a. de benaming van een pand in de 16e eeuw op de Windmolenberg.

Rekeningen van kloosters en gasthuizen vermelden al vanaf de vroege 15e eeuw uitgaven aan extra eten en drank ter gelegenheid van het volksfeest. Stadsarbeiders ontvingen “drinkgelt”. Bekend zijn ook verboden, al vanaf 1502, wanneer het feest niet paste vanwege oorlogsdreiging of ander gevaar. Daaruit leren we dat het feest gepaard ging met maskerades, verkleedpartijen en muziek. Ook blijkt uit deze publicaties dat er volop muziek werd gemaakt met trommen en trompetten. De schilderijen van de Bossche schilder Hieronymus Bosch vertonen vele elementen en symboliek die direct verwijzen naar de vastenavondviering, zoals op het beroemde schilderij “het Narrenschip”.


Staatse tijd (1629-1794)

In 1629 verovert Frederik Hendrik met zijn staatse troepen de stad. Een van de gevolgen is dat de openlijke uitoefening van het katholieke geloof wordt verboden. Ook de aan het katholicisme gelieerde jaarfeesten zoals “de vastenavondviering”, die de hervormde stadsbestuurders als “paapse stoutigheid” betitelden, ontkomen daar niet aan. In 1634 probeert de kerkenraad de Hoogschout te overtuigen om de “masqueraden” en “onbehoorlijckheden” op deze dagen te verbieden. In 1635 volgt een herhaling van het verzoek om de “vastelavont speelen item het masquerade gaen“ op de “Bacchusdagen” te voorkomen. De noodzaak van de, vanaf dan jaarlijkse, publicaties “tegen het masquerade gaen” tonen aan dat het diepingewortelde feest niet helemaal was uit te roeien. Dat wordt nog eens bevestigd door tussentijdse verhogingen van de boetes.

Tot 1651 verricht het stadsbestuur nog steeds betalingen aan stadsarbeiders “voer heuren vastenavend”. In de tweede helft van de 17e eeuw is er in de publicaties zelfs sprake van nieuwe wrede vastenavondspelletjes zoals het “reijden ende trecken van de gans” en het “cnuppelen der haenen” die in die tijd, evenwel in de gehuchten van het vrijdom van de stad, plaatsvinden. In het begin van de achttiende eeuw blijkt het een gebruik te zijn dat jongeren tijdens hun vastenavondrondgang op de deuren en ramen slaan. In 1745 is er zelfs sprake van dat de vastenavondvierders “tegens wil ende danck” de huizen binnendringen.

Aan het einde van de 17e eeuw besluiten de regenten van het krankzinnigengesticht Reinier van Arkel om het dan bestaande gebruik van het uitdelen van warme bollen op de vastenavond aan de patiënten open te stellen voor publiek. Tegen betaling uiteraard. De reden daarvoor is dat het college slecht bij kas is en hierin een goede inkomstenbron ziet. In 1751 komt daar resoluut een einde aan wanneer de regenten constateren dat vele Bosschenaren zonder betaling erdoor glippen en zich bovendien misdragen doordat zij “de sinneloosen op allerlei wijse sarren, quellen en bespotten tot zooverre, dat eenige daarvan dikwijls zoodanig ontstelt en aan ’t razen geraakt zijn, dat in eenige dagen niet wederom tot bedaren hebben konnen worden gebracht.”

Vanaf 1740 worden de publicaties minder fel als gevolg van een soepeler houding van de overheid en het gemis aan effect van de vele publicaties. Het feest leeft vanaf die tijd weer in de openbaarheid op. Zo verklaart een moeder van een van moord beschuldigde persoon in 1782 voor het gerecht dat het was gebeurd op “vastenavond wanneer veele jonge lieden de gewoonte hebben om sig de ganschen nagt vrolijk te maeken, te zwieren, en van de eene herberg in de andere rond te loopen”.


Groei en bloei (1794-1881)

Een nieuwe tijd breekt aan op het einde van de 18e eeuw wanneer, met de komst van de Fransen, de katholieken hun vrijheid herkrijgen. Dan blijkt ook dat de vastenavondviering de Bosschenaren nog steeds onuitroeibaar in het bloed zit. Aantoonbaar is dat er aan het begin van de 19e eeuw in de sociëteiten gemaskerde bals worden gehouden. In 1811 pakt de politie een vastenavondgezelschap op nadat het zich met een persiflerend lied en een carnavalswagen op straat had getoond. De parodie was gericht tegen een vooraanstaande gehuwde Bossche vrouw die scherp werd gehekeld, o.a. vanwege haar relaties met andere mannen.

Een echte stimulans geven de Luikerwaalse glasblazers die in de eerste helft van de 19e eeuw als gastarbeiders in de stad werkzaam waren bij de glasblazerij van Mignon op het Hinthamereinde. Van huis uit kenden zij het straatcarnaval, een gewoonte die ze er blijkbaar ook hier op na hielden en die al snel werd opgevolgd door de Bosschenaren. Een stimulerend effect komt, noodgedwongen, ook van de kant van de Sociëteit Casino. De Sociëteit zat, na de bouw van een duur onderkomen op de Papenhulst, verlegen om geld. Onder andere door het geven van openbare bals dacht de sociëteit, vanaf 1854, in de geldelijke nood te voorzien. Vanaf dat moment volgen steeds meer andere sociëteiten en verenigingen het financieel lucratieve voorbeeld.

Naarmate de viering algemener wordt ontstaan er excessen. Met name vanuit de volksbuurten, waar het driedaagse feest een welkome afwisseling in het grauwe arbeidersbestaan vormt, wordt menigmaal een vechtpartij als gevolg van dronkenschap gemeld. Bekend in die dagen is de “vuilikenzondag”. Op de eerste carnavalsdag kwamen, ‘s middags na het Lof, uit alle hoeken en gaten in besmeurde kleding gestoken en gemaskerde personen, naar de Markt. Daar choqueerden zij het publiek met hun optredens. Bekend is het voorbeeld van een persoon die, geheel onherkenbaar, gezeten op het terras van hotel Central, uit een “nachtspiegel” (pispot onder het bed) een worst at die hij in de mosterd draaide. Onder deze “vuiliken” bevonden zich ook vele gegoeden die zich hadden vermomd.

In de tweede helft van de negentiende eeuw verschijnen ook de eerste “vastenavondkrantjes” onder de namen als “Het kleine guitje”, de “Rommelpot”, de “Kikvorsch” etc. De teksten betreffen vooral scherts en parodie op bestaande, veelal vooraanstaande, Bossche burgers die daar niet erg van gediend blijken te zijn. Tegen de “slemperijen”, het dragen van oude kleding en de scherts in de krantjes komt al snel verzet vanuit de gegoede en aanzienlijke burgerij. Een herhaald verzoek om een gemeentelijk verbod van het feest strandt op het commerciële en sociale belang van de vastenavondviering. Bovendien was de politiecommissaris bijzonder bang dat een verbod tot rellen zou leiden, het carnaval was immers erg diep ingeworteld. Toen in 1881 ook de geestelijkheid, bij monde van bisschop Mgr.A.Godschalk, er zich mee ging bemoeien vormt dat de aanleiding voor enige Bosschenaren uit de gegoede middenstand om maatregelen te nemen tot behoud van het volksfeest.


Oeteldonk (1882-nu)

Het spel

In café Plaats Roijaal, toen gevestigd in de straat Achter het Stadhuis, ter plaatse van wat nu winkelcentrum het Lombardje wordt genoemd, komt, vermoedelijk al in 1881, een groep van gegoede middenstanders, bijeen en smeedt een plan waarin iedereen zich zou moeten kunnen vinden. Het doel was het behoud van het feest door veredeling van het vermaak. Zij bedenken de formule van het nog steeds bestaande spel “Oeteldonk”. ’s-Hertogenbosch was, zeker toen, een mondaine grote stad. Hier huisvestte het Provinciebestuur met z’n ambtenaren, de Bisschop met z’n prelaten en het Gerechtshof met ambtenaren, juristen en rechters. De stad wordt, conform de middeleeuwse formule van het feest van de omgekeerde wereld, voor drie dagen omgedoopt in het dorp met de naam “Oeteldonk”. Iedere inwoner van de stad wordt geacht daarin te acteren als boer of durske. Daarbij maakt men handig gebruik van de, hier ter stede, al langer bestaande carnavalstraditie om boerenkielen te dragen. Natuurlijk voorziet men het dorp ook van notabelen en plaatst men aan het hoofd van dit fictieve dorp een “burgervaojer”, Peer vaan den Muggenheuvel geheten, met een of meerdere wethouders of “assessors” en een “geminteraod”. Slechts één veldwachter, met de naam “Driek Pakaon” is voldoende. Het is zíjn taak om, zoals de programma’s aangeven, de “vrollie (vrouwvolk) van de sjees (koets) van de burgervaojer te haauwe”. Dat alles, uiteraard helemaal in de stijl van carnaval, bedoeld als een parodie op de bestaande maatschappij. Daarin passen ook de geparodieerde gemeenteraadsvergaderingen van de Oeteldonkse Geminteraod van die tijd waarin de plaatselijke politiek stevig werd gehekeld.

Eerste optreden

Op 20 februari 1882 arriveert de “nieuw‑benoemden burgemeester Peer van den Mugheuvel” voor het eerst in zijn “plattelands‑gemeente Oeteldonk”. Op 1 oktober van datzelfde jaar richt men in café de Plaats Roijaal de “Oeteldonksche Club” op om het initiatief te ondersteunen met een officiële organisatie. Het jaar daarop voegt de kersverse club een nieuw element toe aan het spel: het bezoek van Z.K.H. Prins Amadeiro Ricosto di Carnavallo, Ridder van het Reksam, Heer en Meester van Oeteldonk en deszelfs omliggende watervrije moerassen en zandwoestijnen enz.enz.enz. Zijn komst betekent de carnavaleske reden voor het driedaags dorpsfeest. Op carnavalsmaandag houdt het dorp, te Zijner ere, een grote optocht met praalwagens en loopgroepen. De optocht ziet de Oeteldonksche Club als hèt middel bij uitstek om het carnaval te veredelen: men houdt er immers de vastenavondvierders gedurende een aantal uren mee uit de kroeg en bovendien laat men met de voorstellingen zien hoe op een fatsoenlijke manier het feest gevierd kan worden. Middels de “aonspraoken” en “troonredes”, respectievelijk door de burgervaojer van Oeteldonk en de prins uitgesproken, wordt de Bossche maatschappij op goedaardige carnavaleske wijze op de hak genomen.

Succes

Langzaam maar zeker slaagt de club in haar opzet: de excessen verdwijnen. In 1892 ontvangt de club zelfs, zij het heel schuchter en ondanks luide protesten, haar eerste en voorlopig ook laatste gemeentelijke subsidie. Het succes van Oeteldonk ondervindt later navolging in de wijken van de Vughterdijk en op het Hinthamereinde waar eveneens plattelandsgemeenten worden opgericht onder de namen de “Polder” (1909) en de “Dommel” (1911). Ook hier wordt het spel gecompleteerd met notabelen zoals een burgervaojer, geminteraod en veldwachter. Een Vastenavondprins kenden zij echter niet. De Oeteldonkse Prins Amadeiro blijft boven de partijen staan. Na de Eerste Wereldoorlog zijn deze carnavalsdorpen alweer verdwenen maar blijven in clubvorm nog lang bestaan.

Carnaval afgeschaft

Met het succesvolle streven van de Oeteldonksche Club is de tegenstand echter nog niet gebroken. Steeds weer blijken er lieden te zijn die zich met het feest niet kunnen verenigen. In 1917, handig gebruik makend van de oorlogssituatie, lukt het aan het gemeenteraadslid Thijssen zelfs om het carnavalsfeest door de gemeenteraad te laten afschaffen. Heel de stad is dan in rep en roer, Pierrot schrijft zijn testament. Maar ook dan blijkt weer dat het carnaval niet uit de Bossche samenleving is te bannen. Aangewakkerd door carnavalsbals in de Liedertafel en in de sociëteit Casino door de Oeteldonksche Club worden, direct na de beëindiging van de oorlog, de Oeteldonkers middels pamfletten opgeroepen om op carnavalszondag 1919 op de Parade te verschijnen “met een petje en dasje”. Velen geven hieraan gehoor en de verboden samenscholingen dienden zelfs met bereden marechaussee uiteen gedreven te worden. Het vormt de aanleiding tot een hernieuwde discussie in de Gemeenteraad en een terugdraaien van de afschaffing, evenwel met de beperking dat maskers niet meer gedragen mogen worden. Een tweede verbod, namelijk geen verkoop en gebruik van sterke drank ín de cafés, wordt het jaar daarop al herzien. De Bosschenaren ontduiken namelijk het verbod door vóór carnaval de drankwinkels leeg te kopen en de flessen dan maar op straat te legen!Burgemeester van Lanschot had al vanaf het begin geen vertrouwen in deze bepaling die hij met “apekool” betitelde.

In 1920 is er weer een volledig Oeteldonks carnavalsprogramma mèt Prins, Peer èn optocht. Wanneer in 1922 het 40-jarig bestaan wordt gevierd voegt men zelfs nieuwe elementen eraan toe zoals de onthulling van het standbeeld voor “Boer Knillis”, de vermeende stichter van Oeteldonk. Ook treedt vanaf dan de hofruiterij der Amadeiro’s, de “Biezenpèrdjes” voor het eerst op. Beide elementen maken nog steeds onderdeel uit van het Oeteldonks carnaval.

Carnaval beperkt

In 1928 houdt Peer vaan den Muggenheuvel (Nico de Rooij sr.) een toespraak voor de AVRO radio en nodigt geheel Nederland uit voor het Oeteldonkse carnaval. Daardoor is de landelijke pers geïnteresseerd geraakt. De grote toeloop van vele niet-Bosschenaren, volslagen onbekend met het fenomeen carnaval, zorgt echter voor excessen. De landelijke pers spreekt er schande van. Daardoor gealarmeerd eist de gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch maatregelen om de stad van deze blamage te zuiveren. Die maatregelen komen er in de vorm van verboden op openbare muziek en optochten. Men hoopte en verwachtte dat het carnaval dan vanzelf wel zou verdwijnen.

Maar ook deze aanslag overleeft het Bossche carnaval. In de jaren na 1928 wordt het dan wel wat rustiger maar het Oeteldonks carnaval verdween niet. De aankomst van de Prins gaat in deze jaren, hoewel zonder muziek, gewoon door, evenals de Aonspraoken en Troonredes. Men wacht op gunstiger tijden. Wanneer in 1935 het 750-jarig bestaan van de stad op waardige wijze wordt gevierd vindt burgemeester van Lanschot de tijd rijp voor een herstel van de roemrijke optochten. De Oeteldonksche Club, naar zijn oordeel debet aan de perikelen in 1928, wordt echter van de organisatie van de optochten onthouden. Een door hem in het leven geroepen “Jheroen Boschvereeniging” neemt die dan ter hand. De commissieleden worden persoonlijk gevraagd door de burgemeester. Wel mag de club onderdelen leveren zoals de Peer vaan den Muggenheuvel in een rijtuig, de biezenpèrdjes en een praalwagen met Prins Amadeiro. Het karakter van de optocht is echter meer moraliserend dan schertsend.

Nieuwe bloei

Gedurende de Tweede Wereldoorlog is het openbare carnavalsfeest niet toegestaan en vinden er slechts festiviteiten in de huiselijke kring plaats. Zodra de oorlog echter is afgelopen pakt de Oeteldonksche Club de draad weer op en verschijnt in 1946 weer voor het eerst Prins Amadeiro op het bordes van het station. Op carnavalsmaandag wordt er ook weer een optocht te Zijner ere gehouden. Op slinkse wijze weet de Oeteldonksche Club de organisatie daarvan weer in handen te krijgen. Vanaf dat moment kent de groei geen grenzen meer en treden er zelfs tijden aan waarop de VVV de potentiële bezoekers meent te moeten ontraden om te komen omdat het te vol zou zijn. Intussen heeft het Oeteldonks carnaval dan al zijn officiële erkenning gekregen van de burgerlijke overheid door de ontvangst van Z.K.H.Prins Amadeiro ten stadhuize (1952).

Aanpassingen

Nieuwe elementen als de “Keinderoptocht” (1957) en het carnavalsliedjesfestival “Kwèkfestijn” (1959) worden toegevoegd evenals meer evenementen voor de jeugd en zelfs een eigen jeugdprins met compleet gevolg (1960). Ook het aantal carnavalsverenigingen groeit stevig, van 10 tot ca.150. De tijdgeest van de jaren zestig gaat echter ook aan Oeteldonk niet voorbij. De beslotenheid en het elitaire karakter van de Oeteldonksche Club wordt ter discussie gesteld en dat leidt tot een nieuwe structuur in een stichtingsvorm (1971) waarbij een vierjaarlijks gekozen orgaan, het Boerenparrelement, moet zorgdragen voor meer inspraak in datgene wat het bestuur, de Ministerraad, aandraagt en realiseert. Juíst vóór die tijd hebben de carnavalsclubs zich dan al verenigd in een Federatie van Carnavalsverenigingen die borg moet staan voor een goede inspraak bij de Oeteldonksche Club en verbeterde samenwerking onderling. De onderlinge verhoudingen tussen de Oeteldonksche Club enerzijds en de Federatie anderzijds, die nogal eens op gespannen voet staan, verbeteren vooral in het laatste decennium. De oude wens van de Oeteldonksche Club om mèt de verenigingen één grote organisatie te vormen wordt actueel. Ook de verenigingen beseffen dat de tijd rijp is om samen te gaan en zo worden in de vergaderingen van de Federatie van Carnavalsverenigingen en de Oeteldonksche Club een reeks van historische besluiten genomen die uiteindelijk leiden tot een samengaan op 1 juni 2006. Daarmee wordt tevens de stichting omgezet in een verenigingsvorm.

Nieuwe tijd

“Παντα ρει όυδεν μενει” zeiden de oude Grieken al: “alles gaot deur, niets blèft”, zegt de Oeteldonker. Zo is het ook met carnaval. De typische “boerenkielen” lijken, tot veler verdriet, wat meer uit het straatbeeld te verdwijnen. De carnavalvierende menigte is steeds meer vooral overdag te vinden. Het aantal gelegenheden waar alleen carnavalsmuziek wordt gespeeld is ’s avonds kleiner. De jeugd neemt in de avond, weliswaar verkleed, bezit van de kroegen waar op hen afgestemde muziek wordt gedraaid. Wat wel blijft is het unieke spel dat, door presentatie en aangepaste opzet, door steeds meer mensen wordt meegespeeld en beleefd.

Ook de organisatie is voortdurend in beweging, zoekend naar de beste mogelijkheden om zoveel mogelijk personen te betrekken bij dit grootste volksfeest van ’s-Hertogenbosch. Dat blijkt ondermeer uit de groeiende belangstelling voor actieve inzet en de vele nieuwe activiteiten die gedurende de laatste decennia zijn ontsproten aan de onstuitbare creativiteit van de Oeteldonker: Veurgevel Versier Wedstrijd, de “achter het glas”-prijs voor etalageversieringen, een grandioze “durps”versiering, de ambtsketenoverdracht op het bordes van het stadhuis, het evenement “meej Kees de straot op”, het “Vruugkwekkerskonzert, nieuwe duidelijkere kostumering voor het protocol, de intocht van de Jeugdprins, een eigen “Oeteldonks Gemintemuzejum” waarin de boeiende en intrigerende geschiedenis van het Bossche carnaval gesteld wordt tegenover de grote internationale vieringen, een eigen bouwhal waar 24 wagens tegelijk kunnen worden gebouwd, meisjes in het jeugdprotocol en natuurlijk niet te vergeten de grootse jubileavieringen (uiteraard bij elfvoud!) die passen in de Oeteldonkse traditie vaneen groots openluchttheater en boertige scherts.

Slot

Gedurende 124 jaar koestert de Oeteldonksche Club van 1882 nu het Oeteldonks Carnaval. Steeds opnieuw worden elementen toegevoegd en veranderd. Ondanks regelmatige tegenslagen als verbodsbepalingen en oorlogssituaties wist de OCv1882 iedere keer weer, zich immer gesteund wetend door de Oeteldonkers, het feest nieuw leven in te blazen met de vanouds bestaande waarden en tradities. De opzet van het feest, zoals in 1882 begonnen, werd nimmer aangetast en geldt nog steeds. De geslaagde inzet van de club om het eeuwenoude Bossche carnavalsfeest door kwaliteitsverbetering te behouden vond erkenning bij de geestelijkheid door de instelling van de carnavalsvieringen in de Sint Janskathedraal en de ontvangsten van de Prins door de Bisschop. De Club ontving van de stad achtereenvolgens de stadspenning (1981) en de cultuurpenning (2003). In 2006 benoemde de gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch het Oeteldonks carnaval tot een van de twee belangrijkste cultuurhistorische evenementen van de stad, een kroon op het werk.

Bron: Tekst door Rob van de Laar beschikbaar gesteld aan Oetelpedia

Literatuur:

  • De Oeteldonksche Club 99 jaar 1882 - 1981”, Inleiding van Nol van Roessel. Onder eindredactie van Rob van de Laar, 1981. Uitgegeven door de Stichting “Oeteldonksche Club van 1882”, ’s-Hertogenbosch.
  • “Historie van het Oeteldonks carnaval”, Rob van de Laar, 1988. In “Als de dag van gisteren – drie generaties Bosschenaren en hun stad”, nr.4. Waanders, Zwolle. ISBN 90-6630-779-x.
  • “Het Bossche carnaval”, Rob van de Laar, 1992. In “Vastenavond-Carnaval, feesten van de omgekeerde wereld”, tentoonstellingscatalogus van de gelijknamige Tentoonstelling in het Noordbrabants Museum te ’s-Hertogenbosch. Waanders, Zwolle. ISBN 90-6630-396-4
  • Unnen hillen tèd niks, veul volk, de pliese en dan... De Oeteldonkse ‘Grote Optochten’, 1882-2004”, Rob van de Laar, 2004. Hierin ook een uitgebreide inleiding over de Bossche carnavalsgeschiedenis sedert de middeleeuwen. Uitgegeven door Adr.Heinen Boekhandel i.s.m. de Stichting ABC. ISBN 90-70706-71-7