Kostumering en Boerenkiel: verschil tussen versies

Uit Oetelpedia
Ga naar: navigatie, zoeken
 
(3 tussenliggende versies door 2 gebruikers niet weergegeven)
Regel 13: Regel 13:
 
Een ander, zeer merkwaardig kostuum is dat van de “wattenpet”. Ook hierbij droeg men een boerenkiel en wanten maar dan met een bakkerssloof ervoor. De broek werd opgestroopt en met rode linten afgezet. Daaronder bedekten witte kniekousen de kuiten. Aan de voeten droeg men zwarte schoenen met rode linten. Het hoofd was, naast te zijn voorzien van een “mombakkes” en een pruik van vlashaar, bedekt met een enorme wattenpet. Achterop de rug zou nog een soort van lederen rugzak zijn bevestigd waarop men dan een melkbus droeg. Waar dit gebruik vandaan komt is onbekend al zijn er verklaringen die duiden op een gebruik wat gestoeld is op de hier aanwezige melkfabriek. In 1902 vindt er, tijdens het carnavalsfeest, een grote wattenpettenwedstrijd plaats. Op diverse foto’s en films uit de jaren twintig van de vorige eeuw is de “wattenpettenfiguur” te zien. De laatste die dit traditionele kostuum droeg was Jan van de Mortel. Er worden op dit moment pogingen ondernomen om de traditie nieuw leven in te blazen.
 
Een ander, zeer merkwaardig kostuum is dat van de “wattenpet”. Ook hierbij droeg men een boerenkiel en wanten maar dan met een bakkerssloof ervoor. De broek werd opgestroopt en met rode linten afgezet. Daaronder bedekten witte kniekousen de kuiten. Aan de voeten droeg men zwarte schoenen met rode linten. Het hoofd was, naast te zijn voorzien van een “mombakkes” en een pruik van vlashaar, bedekt met een enorme wattenpet. Achterop de rug zou nog een soort van lederen rugzak zijn bevestigd waarop men dan een melkbus droeg. Waar dit gebruik vandaan komt is onbekend al zijn er verklaringen die duiden op een gebruik wat gestoeld is op de hier aanwezige melkfabriek. In 1902 vindt er, tijdens het carnavalsfeest, een grote wattenpettenwedstrijd plaats. Op diverse foto’s en films uit de jaren twintig van de vorige eeuw is de “wattenpettenfiguur” te zien. De laatste die dit traditionele kostuum droeg was Jan van de Mortel. Er worden op dit moment pogingen ondernomen om de traditie nieuw leven in te blazen.
  
Een gebruik dat rond 1910, tot opluchting van velen, verdween was dat van de “vuilik”. Op zondagmiddag, na het lof, kwamen ze uit alle hoeken en gaten van de stad. Men was gekleed in oude jassen die besmeurd waren met bijvoorbeeld peperkoek. Ook zij droegen een mombakkes en een pruik van vlashaar. Zij haalden allerlei viezigheid uit. Zo is het verhaal bekend van een persoon die zich, als zodanig verkleed, met een nachtspiegel (pispot) in de hand op het terras van hotel Central zetelde te midden van het nette publiek en daar pontificaal een worst ging zitten eten die hij in de pot had gelegd. Hij streek daarbij met de worst langs de rand van de pot waar de mosterd op was gesmeerd! Ooggetuigen verklaren dat het niet alleen personen uit “het volk” betroffen die hieraan deelnamen maar dat er zich onder hen ook mannen uit de gegoede stand bevonden, hetgeen te zien was aan de goed onderhouden handen die men blijkbaar niet met handschoenen had bedekt.
+
Een gebruik dat rond 1910, tot opluchting van velen, verdween was dat van de “[[Vuilikenzondag|vuilik]]”. Op zondagmiddag, na het lof, kwamen ze uit alle hoeken en gaten van de stad. Men was gekleed in oude jassen die besmeurd waren met bijvoorbeeld peperkoek. Ook zij droegen een mombakkes en een pruik van vlashaar. Zij haalden allerlei viezigheid uit. Zo is het verhaal bekend van een persoon die zich, als zodanig verkleed, met een nachtspiegel (pispot) in de hand op het terras van hotel Central zetelde te midden van het nette publiek en daar pontificaal een worst ging zitten eten die hij in de pot had gelegd. Hij streek daarbij met de worst langs de rand van de pot waar de mosterd op was gesmeerd! Ooggetuigen verklaren dat het niet alleen personen uit “het volk” betroffen die hieraan deelnamen maar dat er zich onder hen ook mannen uit de gegoede stand bevonden, hetgeen te zien was aan de goed onderhouden handen die men blijkbaar niet met handschoenen had bedekt.
  
 
Naast de Meijerijsche boerenkleding treffen we oude foto’s ook veel Pierrot-kostuums en Volendammerkostuums aan. In de negentiende eeuw droeg men in de sociëteiten, blijkens advertenties en foto’s, veel kostuums die geënt waren op 17e eeuwse kledingdracht, alsmede kleding uit het Italiaanse geïmproviseerde volkstoneel de Commedia dell’arte. Ook militaire kostuums uit het Napoleontische leger zijn gangbaar.  
 
Naast de Meijerijsche boerenkleding treffen we oude foto’s ook veel Pierrot-kostuums en Volendammerkostuums aan. In de negentiende eeuw droeg men in de sociëteiten, blijkens advertenties en foto’s, veel kostuums die geënt waren op 17e eeuwse kledingdracht, alsmede kleding uit het Italiaanse geïmproviseerde volkstoneel de Commedia dell’arte. Ook militaire kostuums uit het Napoleontische leger zijn gangbaar.  
Regel 24: Regel 24:
  
 
'''Bron:''' Tekst door [[Rob van de Laar]] ter beschikking gesteld aan Oetelpedia.
 
'''Bron:''' Tekst door [[Rob van de Laar]] ter beschikking gesteld aan Oetelpedia.
 +
 +
[[Afbeelding:Witte_wanten.jpg|300px|thumb|left|Witte wanten beschikbaar gesteld door mevr. Bep Rijken<BR> Foto : (c) Oetelpedia]]

Huidige versie van 26 feb 2014 om 16:02


Kostumering en Boerenkiel

Het driedaagse durp wordt bevolkt door boeren en durskes (Brabants woord voor boerenmeisjes) die traditioneel gekleed gaan. De officiële boerenkleding bestaat uit een blauwe kiel met rode zakdoek, grote witte wanten aan touwtjes en een zwarte boerenpet. Velen dragen daarbij een wollen das in de Oeteldonkse kleuren rood wit en geel. Op de kiel bevestigt men de jaaremblemen of –schildjes die de Oeteldonksche Club sinds de jaren zestig uitgeeft. Oorspronkelijk hoorde er ook een stok bij waaraan aan één zijde een ring was bevestigd, een attribuut waarmee de veeboer zijn vee meevoerde of vooruitstuurde. De ring diende om daaraan de touwen van het vee te binden. Met de vastenavonddagen keerden de vastenavondboeren de stok om, door hem voort te slepen, daarmee kabaal te maken op de straatklinkers.


De traditionele maskerdracht, een “boerensmoel” of “mombakkes”, compleet met een pruik van vlas (om ook van de achterzijde onherkenbaar te zijn), is in de loop der tijd, als gevolg van het verbod op maskerades in 1919, geheel verdwenen. De boerenkiel zelf werd al vóórdat Oeteldonk bestond, tijdens het Bossche carnaval gedragen en is geënt op de kleding van de veemarktboer. De eerste vermelding dateert uit 1881 en is gevat in een advertentie in de Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant waarin reclame gemaakt wordt voor allerlei carnavalskostuums waaronder de boerenkiel. Het feit dat het toen in de krant stond verklaart een gebruik van langere tijd daarvoor. De dracht van boerenkielen zou afkomstig kunnen zijn van hier werkzame Luikerwaalse glasblazers die al voor 1850 in de stad het straatcarnaval nieuw leven hebben ingeblazen. In het Luikerwaalse is de dracht van de boerenkiel op de vastenavonddagen al langer bekend. De witte wanten, bevestigd aan een koord dat om de nek gehangen wordt en op de borst met elkaar is verbonden, zijn typisch Oeteldonks en worden nergens anders, voorzover nu bekend, gedragen. Vergelijkbaar daarmee is de typische traditie in Krabbegat Bergen op Zoom van het dragen van een “gerdijn” (witte vitrage), een gebruik dat ook alleen in Krabbegat gangbaar is. Waar de dracht van dit soort van wanten vandaan komt is onbekend. Er is geen volkskundige verklaring voor. De oudst bekende afbeelding van een persoon in een boerenkiel met dit soort wanten dateert uit 1907.

Ter completering droegen de “vastenavondboeren” veeltijds een mand bij zich en/of hadden een Goudse pijp in de hand. De durskes gaan gekleed in zwarte Meijerijsche boerinnenkleding waarbij veelal een “muts’ of “poffer” werd gedragen. Een ander, zeer merkwaardig kostuum is dat van de “wattenpet”. Ook hierbij droeg men een boerenkiel en wanten maar dan met een bakkerssloof ervoor. De broek werd opgestroopt en met rode linten afgezet. Daaronder bedekten witte kniekousen de kuiten. Aan de voeten droeg men zwarte schoenen met rode linten. Het hoofd was, naast te zijn voorzien van een “mombakkes” en een pruik van vlashaar, bedekt met een enorme wattenpet. Achterop de rug zou nog een soort van lederen rugzak zijn bevestigd waarop men dan een melkbus droeg. Waar dit gebruik vandaan komt is onbekend al zijn er verklaringen die duiden op een gebruik wat gestoeld is op de hier aanwezige melkfabriek. In 1902 vindt er, tijdens het carnavalsfeest, een grote wattenpettenwedstrijd plaats. Op diverse foto’s en films uit de jaren twintig van de vorige eeuw is de “wattenpettenfiguur” te zien. De laatste die dit traditionele kostuum droeg was Jan van de Mortel. Er worden op dit moment pogingen ondernomen om de traditie nieuw leven in te blazen.

Een gebruik dat rond 1910, tot opluchting van velen, verdween was dat van de “vuilik”. Op zondagmiddag, na het lof, kwamen ze uit alle hoeken en gaten van de stad. Men was gekleed in oude jassen die besmeurd waren met bijvoorbeeld peperkoek. Ook zij droegen een mombakkes en een pruik van vlashaar. Zij haalden allerlei viezigheid uit. Zo is het verhaal bekend van een persoon die zich, als zodanig verkleed, met een nachtspiegel (pispot) in de hand op het terras van hotel Central zetelde te midden van het nette publiek en daar pontificaal een worst ging zitten eten die hij in de pot had gelegd. Hij streek daarbij met de worst langs de rand van de pot waar de mosterd op was gesmeerd! Ooggetuigen verklaren dat het niet alleen personen uit “het volk” betroffen die hieraan deelnamen maar dat er zich onder hen ook mannen uit de gegoede stand bevonden, hetgeen te zien was aan de goed onderhouden handen die men blijkbaar niet met handschoenen had bedekt.

Naast de Meijerijsche boerenkleding treffen we oude foto’s ook veel Pierrot-kostuums en Volendammerkostuums aan. In de negentiende eeuw droeg men in de sociëteiten, blijkens advertenties en foto’s, veel kostuums die geënt waren op 17e eeuwse kledingdracht, alsmede kleding uit het Italiaanse geïmproviseerde volkstoneel de Commedia dell’arte. Ook militaire kostuums uit het Napoleontische leger zijn gangbaar.

In de jaren twintig van de vorige eeuw ontstonden de eerste carnavalsverenigingen die zich namen aanmaten waarnaar zij zich kleden zoals de Piccolo’s, Waterratten etc. Ook na WOII zette dit gebruik zich voort zoals de Spanjolen, Turken etc. In de jaren zestig is korte tijd de Rijnlandse muts even in gebruik geweest. Wellicht onder invloed van de televisiebeelden waarbij veelvuldig het Rijnlandse carnaval ten tonele werd gevoerd, nam men deze dracht over. Al snel kwam men echter terug op het typische eigene van het Oeteldonks carnavalsfeest en won de boerenkiel weer aan populariteit. Met name de jeugd die daarbij dan nog veelal een bamboe stok met zich meevoerde en de wangen met een rode blos schminkte is dan veelal daarin uitgedost.

In de jaren zeventig gaan de carnavalsverenigingen steeds meer over tot de dracht van boerenkielen in de eigen clubkleuren, voorzien van emblemen en halsdoeken. Bij het carnavalsvierende “volk” begint vanaf dan echter de rood-wit-gele shawl en het dragen van kikkers en/of kikkersymbolen steeds meer te overheersen in het straatbeeld. De boerenkielen worden vanaf de jaren zestig ook steevast voorzien van de jaarlijkse “Emblemen” die de Oeteldonksche Club van 1882 verkoopt aan de leden en donateurs. Zij bepalen vanaf dan steeds meer het uiterlijk van de kielen waaraan men de anciënniteit van de drager en de verbondenheid met Oeteldonk kan aflezen. De opgroeiende jeugd gebruikt de kiel daarnaast om ze te voorzien van allerlei tekeningen die veelal met vetkrijt worden opgebracht. De boerenkielendracht is dan wel teruggebracht en, ondanks pogingen tot herstel/herinvoering, nog ver in de minderheid verdwijnen zal ze zeker niet.


Bron: Tekst door Rob van de Laar ter beschikking gesteld aan Oetelpedia.

Witte wanten beschikbaar gesteld door mevr. Bep Rijken
Foto : (c) Oetelpedia